Zondag
Op zondag waren er maar liefst vier kerkelijke bijeenkomsten. De dag begon met een communie-uitreiking om 6.45 uur s’ochtends. Om 7.30 uur begon de Vroegmis en om 10.00 uur de altijd gezongen Hoogmis. Bij beide diensten was de kerk afgeladen vol. Bij de Hoogmis stonden er zelfs altijd jongemannen die geen zitplaats meer konden krijgen onder de toren, en die er ook weleens een kaartje legden.
Tot aan het Vaticaans Concilie in de zestiger jaren las de pastoor de Mis met de rug gekeerd naar het kerkvolk. Het altaar lag dan ook in de absis van het priesterkoor tegen de buitenmuur aan. De meeste families zaten op vaste plaatsen in de banken, want in die tijd werden de kerkbanken nog jaarlijks verpacht.
De laatste bijeenkomst op zondag was het Lof, dat om 16.00 uur begon en een half uurtje duurde. In het Lof werd gebeden en gezongen. Gebruikelijke gezangen tijdens het Lof waren de beroemde hymnen: Adoro te devote, Panis Angelicus en Tantum Ergo. In de aan Maria gewijde meimaand werden ook Marialiederen gezongen. De aanbidding werd door de priester afgesloten met een zegen met het Allerheiligste (de in een monstrans opgeborgen en zichtbare geconsacreerde hostie). De priester maakte hierbij langzaam een groot kruisteken met het Allerheiligste.
De pastoor preekte niet vanaf het altaar zoals nu gebruikelijk is, maar vanaf de preekstoel. Tijdens de Mis werd gecollecteerd, niet met collecteschalen, maar met een collectestok, een lange stok met een collectezakje van zwart of bruin fluweel aan het uiteinde. De collectant, vaak een kerkmeester, kon hiermee alle kerkgangers in de bankenrijen bereiken. Wij noemden de collectestok “de klingelbuul” ( de klingelbuil), hoewel er aan de collectestokken die in Kekerdom werden gebruikt geen belletjes aan de onderzijde zaten.
Het feit dat het hele dorp op zondag naar de kerk ging gaf een heel sterk gevoel van saamhorigheid. Na de Hoogmis gingen de mannen naar de kroeg of er werd thuis of bij familie koffie gedronken.
Behalve de genoemde diensten werd er ook jaarlijks een veertigurengebed gehouden waarbij het Allerheiligste was uitgestald.
Aan het begin van de zaterdagmiddag was er gelegenheid om te biechten, je zonden te belijden voor de pastoor in de biechtstoel in de kerk. Zeker zware zonden (doodzonden) moest je biechten, anders stonden hel en verdoemenis je te wachten. Van jong tot oud werd er dan ook, zeker vóór de kerkelijke hoogtijdagen, gebiecht. Op het eind van de biecht legde de pastoor je een penitentie (een boetedoening) op, die in normale gevallen het bidden van een aantal Onzevaders(het gebed tot God) en Weesgegroeten (het gebed tot de moeder Maria ) inhield, waarbij het aantal afhing van de zonden die je begaan had.